4 MEI 2015
De Tweede Wereldoorlog en onze buurt
Sonja vertelt
Ik ben in 1927 in de Sluisstraat geboren waar ik liefdevol en beschermd werd opgevoed. Ik had een 9 jaar oudere broer Nico. In de Sluisstraat waren in die tijd 4 melkwinkels, een bakker, een groenteman en een slagerij. Men was heel beleefd naar elkaar. Je voelde je veilig. Mijn vader was kapper aan huis.
Ik ging naar de Stadionschool, een lagere school gevestigd aan het Hygiëaplein. Daar zit nu de Geert Grote school. Op school heerste een streng regime. De klassen bestonden uit meer dan 40 kinderen.
Toen ik in de laatste klas zat, hoorden we dat er gepraat werd over een dreigende oorlog. In tegenstelling tot wat er nu gebeurt, werden we afgeschermd van het nieuws uit de buitenwereld. Ondanks dat we wat hoorden over een dreiging ging alles gewoon door.
Op vrijdag 10 mei hoorde ik allemaal vliegtuigen overvliegen. Doodeng. Toen ik naar school ging werden we teruggestuurd. De school was gevorderd door de Duitsers en alleen onze klas kreeg nog les, in de tuin! Het hele verdere schooljaar hebben we in de tuin les gehad.
Thuis hoorden we vaak het luchtalarm afgaan. We woonden drie hoog en holden dan naar beneden. Ik zorgde altijd voor ons hondje en nam die altijd mee. Tussen 10 en 14 mei was het luchtalarm heel vaak te horen. Op 14 mei capituleerde Nederland en waren we bezet gebied. Heel veel dingen mocht je niet meer. De Duitsers liepen door onze buurt en daarom mocht ik niet meer de straat op. Ik was angstig. Mijn broer was verloofd met een joods meisje, Esther. In 1942 was hij erbij toen het hele gezin van zijn verloofde op transport werd gesteld naar Westerbork. Iedere week stuurden mijn ouders een pakketje met steevast ook brood, naar Westerbork. Het hele gezin is in het vernietigingskamp omgekomen.
Mijn broer is toen bij ons ondergedoken en zat in het verzet. Alleen mijn vader wist dat, als enige wist hij alles. Hij had een schuilplaats voor hem gemaakt in ons huis. Ik zag mijn broer heel weinig. Als mijn moeder vroeg: “Waar is Nico?”, dan antwoordde m’n vader vaak: “Die ligt weer te slapen”, terwijl hij over de daken heen liep naar de plek van het verzet.
Mijn vader pakte alles aan om aan geld of goederen te komen. Werd ziek (hongeroedeem) en toen ging m’n moeder erop uit naar de boeren in onze omgeving voor wat eten. M’n vader is nooit helemaal hersteld.
Als maaltijd kregen we tulpenbollen en suikerbieten. Heerlijk vond ik koekjes, gemaakt van pulp van de suikerbieten.
M’n vader had veel joodse klanten, maar dat werden er steeds minder. De meesten doken onder.
Ik ging naar de Middelbare School (Hygiëaplein) maar ook dat gebouw bleek gevorderd door de Duitsers. Ook in de Schinkelstraat was een school waar Duitsers waren ingekwartierd. Zo zaten we de ene week in dit gebouw, de andere week in een andere. Dat ging de hele oorlogstijd zo door.
In onze buurt woonden veel joodse mensen, m.n. aan de Koninginneweg. Onze huisarts aan de Koninginneweg mocht geen joodse patiënten meer hebben. Op zijn raam had hij een bordje geplaatst met daarop: Verboden voor Joden. Stiekem behandelde hij wel joden. Toen dat aan het licht kwam, werd hij opgepakt, naar een kamp gestuurd en is daar omgekomen.
Op een gegeven moment hoorden we: “We zijn bevrijd”. Dat was op 5 mei, de verjaardag van mijn moeder. Ineens hoorden we ook harde schoten die van de Amstelveenseweg af kwamen. We zagen jongens van de ondergrondse hollen (ook m’n broer) over de weg. We zagen dat een paar jongens op de grond vielen. Later bleek dat ze waren doodgeschoten door de Duitsers. Mijn moeder gilde, doodsbenauwd dat m’n broer ook geraakt zou worden. Hem is gelukkig niets overkomen.
Elk jaar sta ik stil bij wat er is gebeurd, nooit zal ik dat vergeten, nog steeds ben ik dan hevig ontroerd.
Sonja Straatman
Interview: Helena